Wie niet weg is is gezien Johnny Mus
Kleutertoneel ten voeten uit
Ik beken, ik ben fan. Niets zo fijn als kleutertheater dat in de kleine eenvoud zijn grote rijkdom zoekt. Antwerps gezelschap Johnny MUS, vroeger Muziektheater De Kolonie, doet het in ‘Wie niet weg, is gezien!’. Het grijpt terug naar de pure essentie: meer sfeer dan verhaal, meer spelplezier dan dramaturgie, meer visuele verrassing dan tekstuele gelaagdheid. Drie onderkoelde spelers en een rolgordijn zorgen voor een mini kijkfestijn.De openingsscène van deze voorstelling voor 4+ is misschien wel meteen de beste. Op een klein plateau schuift een gordijntje omhoog tot op kniehoogte. Zes blote voeten tonen zich doodgemoedereerd in het gelid. Eén gaat aan het tenenkrullen, een andere komt curieus aan zijn buur snuffelen. Een derde draait zich voetschiks naar links, de rest weet niet beter dan gewoon te volgen. Ze stoten elkaar aan en gaan op elkaars tenen staan, waarop het hele rijtje prompt uit de pas geraakt. Of is daar nu ineens een voetje weg? Waar is dat dan heen?
Steeds weer rolt het gordijntje op en neer, om telkens een nieuwe surprise te openbaren. Gek hoe snel al die tenen en benen dan vanzelf kleine mensjes worden, en zonder verpinken thema’s uit de grond stampen als groepsdruk, competitie, eigenwaan. Dit is kleutertoneel ten voeten uit: met zo goed als niets tonen zes blote mensenpoten de magie van theater in zijn naakte kern. Je ziet wat je ziet, maar het wordt toch meteen iets anders.
Als vervolgens met een rode sok, een blauwe sok en een steeds hoger schuivend gordijn uiteindelijk hele kostuums zichtbaar worden, voorlopig nog zonder hoofd, onthult zich ook een terugkerende strategie in ‘Wie niet weg is, is gezien!’: spelen met de kijkkaders, met het eeuwige spel van verschijnen en verdwijnen. Verstoppertje wisselt af met kiekeboe.
Maker Mieke Laureys, die begin dit jaar Bo Spaenc afloste als artistiek leider bij De Kolonie en het Antwerpse muziektheatergezelschap herdoopte tot Johnny MUS, is niet aan haar proefstuk toe. Eerder (co)regisseerde ze bij De Kolonie ook al ‘MannekeTap’ (2017) en ‘MuziekMekaniek’ (2019), twee voorstellingen voor 4+ die met de nodige bizarre instrumenten en speelse bruitage telkens eenzame oudere mannetjes ten tonele voerden. Veel tekst kwam daar nooit bij kijken. Het wervend visualiseren van muziek des te meer.
Je ziet wat je ziet, maar het wordt toch meteen iets anders.
In ’Wie niet weg is, is gezien!’ krijgen we nu, na hun gestage onthulling in de openingsscène, drie stevig ingeduffelde figuren te zien. Ook zij blijken wat sociaal onaangepast. Ze hebben iets van rondreizende middeleeuwse kermisklanten, maar hun rijdende speelwagen lijkt eerder een knusse kooi dan een openzwaaiend podium om de mensen mee in te pakken. Als hun wagen na heel wat draaien en keren eindelijk recht voor de zaal is komen te staan en de show echt kan beginnen, gebeurt er… niets. Ze lijken eerder op ons te wachten dan wij op hen. Ze staren wat verweesd het publiek in, grimassen een keer, loensen naar elkaar om steun en halen dan maar snel hun veilige gordijntje weer neer. Lijden ze aan podiumvrees?
Die licht ironische wisselwerking tussen verrassing en anticlimax doet de voorstelling deugd. Tegenover de opgelegde nadrukkelijkheid van veel ander kleutertoneel kiezen Mieke Laureys, drummer Tijl Piryns en acrojongleur Raff Pringuet – gecoacht door Randi De Vlieghe voor de eindregie – bewust voor een acteerspel in sourdine. Een beetje laconiek, zonder grootse gebaren, laten ze het zich allemaal eerder overkomen dan zelf aan de dramatische zwengel te draaien. Alle spel ontstaat gewoon uit de materialiteit van decor, attributen en spelerslijven en uit de duidelijk improvisatorische sfeer van het creatieproces.
Jawel, het moet plezant geweest zijn in de repetities. Vegen met de borstel wordt spontaan een tweepersoonsballet. Een theemomentje ontaardt in een potje jongleren met metalen tassen, net op het moment dat Laureys die kopjes wil vullen: met haar theekan in de aanslag host ze verontschuldigend heen en weer achter hun hoge pirouettes aan. Voortdurend ligt in deze voorstelling de slapstick op de loer, maar steeds blijft de poëzie overheersen.
Veel is te danken aan de muziek. Geheel in lijn met de rest van het regieopzet puurt ze haar lyriek niet uit externe extravaganza, maar uit dagelijkse banaliteit. Ze ontstaan aan een simpele klankstudio aan de kop van de speelwagen, met houten latjes, besnaarde blikken en gele blaasslangen. Lustig gaat Piryns er met zijn sticks 360° op los, waarbij zijn kompanen precies op de juiste tel telkens komen toeschieten met extra klankmateriaal: een mok, een dienblad, een onnozele helm. ‘Wie niet weg is, is gezien!’ biedt ritmiek op vele fronten.
Als één metalen mok uiteindelijk uit het afgelijnde kijkkader van de wagen vliegt, en Laureys zich op een vlotje naar buiten waagt om zich in de zee van ruimte naast het toneel over te geven aan een spontane fantasie over een wilde storm, gaat ook de voorstelling zelf een beetje zwemmen. Krappe begrenzing stimuleert de verbeelding van de makers soms meer dan de ultieme vrijheid van de lege scène, zo blijkt hier opnieuw – zelfs al is het begeleidende schimmenspel met een zevenkoppige draak niet minder aardig in al zijn droge ironie. Uiteindelijk breekt ‘Wie niet weg is, is gezien!’ ook gewoon af waar de verbeelding blijkbaar op was. Even plots als dit kleutertoneel begon, is het weer weg.
Het zijn dan ook de onnavolgbare kapriolen van het kinderspel waaraan Johnny MUS zich hier heeft overgegeven. Veel logica valt er niet achter te zoeken, laat staan een uitgekiende dramaturgie. Maar precies die wendbaarheid, steeds gegrond in directe performativiteit, maakt er een hoogst genietbaar kleinood van. ‘Wie niet weg is, is gezien!’ is een prestatie die wél gezien mag worden. Want laat niemand zich vergissen: zo simpel kleutertoneel kan overkomen, zo moeilijk is het om te maken.